Scheepstypen >> Klippers
de Klipper : klippers in de chartervloot
Kenmerken van de klipper : schip met een scherpe overhangende boeg, de "klippersteven" genoemd, en een overhangend hek, waardoor geen helmstok, maar een stuurrad werd toegepast.
Het scheepstype is in de 19e eeuw tijdens de overgang van hout- naar ijzerbouw ontstaan uit de zeegaande clipper.
Klippers zijn dus eerst van ijzer en later van staal.
Op het binnenwater hadden de meeste klippers een tuigage met één mast.
Aken (met een bolle kont) met zo'n typische scherpe steven heten klipperaak. In de beginperiode waren er ook wel schippers die geen stuurrad wensten en daarom het schip lieten uitvoeren met een tjalkachtige achterkant. Spottend werden deze hybriden "klipper met een paardekont" genoemd.
Zeeklippers (clippers) zijn over het algemeen dwarsgetuigd met drie masten en het waren vroeger verreweg de snelste zeilers. De naam komt van het Engelse "to clip" (snellen). Een clipper snelt als het ware over de golven in plaats van er doorheen.
Volgetuigde klipper met tuigagebenamingen :
Extra uitgebreid :
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
Grootzeil
Fok
Kluiver
Kraanlijn of dirk
Nokke- of piekeval
Zeile- of klauweval
Geleider voor kluiver
Kluiverval
Stag
Fokkeval
Katteval
Fok
Kluiver
Kraanlijn of dirk
Nokke- of piekeval
Zeile- of klauweval
Geleider voor kluiver
Kluiverval
Stag
Fokkeval
Katteval
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
Zeilschoot
Fokkeschoot
Kluiverschoot
Halstalie
Gaffel
Giek (zeilboom)
Bokkepoten
Boegspriet
Boegstag
Waterstag
Bakstag
Fokkeschoot
Kluiverschoot
Halstalie
Gaffel
Giek (zeilboom)
Bokkepoten
Boegspriet
Boegstag
Waterstag
Bakstag
"De klipper zoals wij die kennen uit de binnenvaart werd gebouwd als ijzeren of stalen zeilschip bestemd voor de vrachtvaart. De klipperbouw vindt zijn begin in het laatste kwart van de vorige eeuw. Aanvankelijk gebouwd als zeilschip, werden vele klippers gemotoriseerd in de periode tussen de twee wereldoorlogen. Hoewel het tuig na de motorisering vaak nog lang gehandhaafd bleef, verdwenen de laatste echt zeilende klippers kort na de Tweede Wereldoorlog van onze vaarwegen. Vier factoren hebben in belangrijke mate meegewerkt aan het ontstaan van de klipper als binnenvaartschip:"
1. de overgang van houtbouw naar ijzenbouw in de scheepvaart ;
2. de opkomst van de stoomvaart en de toenemende vraag naar snelheid ;
3. de ontwikkeling van snelle ijzeren klippers in de zeevaart ;
4. ontwikkelingen in de Rijnvaart.
1. "Het gebruik van ijzer brengt een ontwikkeling in vormen met zich mee. Een uitwaaierende kop en een sterk gepiekt overhangend achterschip waren voor de binnenvaart geen bekende vormen. Als de houtbouw aan het eind van de negentiende eeuw vrijwel geheel verdwijnt, vindt ook de overgang van ijzer naar staal plaats. Staal heeft als belangrijk voordeel boven ijzer zijn grotere buigzaamheid. In het begin van de jaren negentig worden klippers gebouwd met een stalen huid, vlak en kimmen, terwijl spanten, kattesporen, dekbalken en dekken nog in ijzer worden uitgevoerd. Ijzer gaf men aan in duimse maten, staal in millimeters. In 1904 vinden we voor het eerst een compleet stalen klipper, bij Boot in Vrijenban gebouwd."
3. "De klipper is qua type, naam en materiaal afkomstig uit de zeevaart, waarbij het type (de vorm) werd aangepast aan de binnenvaart. De binnenvaartklipper heeft een plat vlak en heeft darom zwaarden nodig. De overlevering wil dat het Teun van Duivendijk was die op zijn werf aan 't Zandje te Lekkerkerk deze afleiding bedacht en ontwikkelde en dat deze de eerste klipper bouwde."
4. "Omstreeks 1870 komt de zware industrie aan de Ruhr in Duitsland op gang. Houten overnaads gebouwde tweemasters als aken, kenen en stevenschepen zorgen voor het vervoer van erts en graan naar boven en ijzerprodukten, kolen en briketten naar beneden. Omdat Rotterdam en vooral Antwerpen de aanvoerhavens voor het achterland zijn, komen deze schepen op de Zuidhollandse en Zeeuwse stromen. Hier blijken de houten schepen niet langer te voldoen; erts is een wrede lading en graan vraagt een dicht schip. Reeds sinds 1840 bestond er in de Rijnvaart belangstelling voor ijzerbouw, speciaal voor sleepschepen. In de jaren zeventig en tachtig gaat de ijzerbouw zich ook uitstrekken over zeilschepen op de Rijn. Grote schepen met twee masten met grote tuigen zijn noodzakelijk om tegen stroom naar boven te varen. Uit het Dorstense schip met een flauw gebogen steven en een gepiekt achterschip ontwikkelt zich dan de stevenaak, met een ietwat hol gebogen doossteven en van achteren een fijn besneden achterschip met hooggedragen billen en een aangehangen roer. Wanneer de klipper er verschijnt, gaat deze de bestaande typen beinvloeden en ontwikkelt zich een Rijnschip dat een klipperachtige kop krijgt en de doossteven behoudt, met van achteren een kort opwippende, tamelijk volle klipperkont." "Een aantal typische kenmerken van de rompvorm in het kort samengevat zijn. een S-bocht in de voorsteven; een uitwaaierende boeg; een plat vlak; korte, niet hoekige kimmen; die zijden staan niet stil, dat wil zeggen dat alle spanten een verschillende wijdte hebben; het grootspant staat op ongeveer een derde van het schip, bij of iets achter de mast (in geval van een eenmaster); een bijgesneden, duidelijk gepiekt achterschip, het wulf, met een doorgestoken roer(koning). Voor de vorm van het achterschip (het hek) zijn twee mogelijkheden. De eerste is uit de zeevaart overgekomen: het boeisel bij het achterschip is naar buiten vallend, een zogenaamde waaier. De andere vorm komt uit de Rijnvaart. Hier blijft het boeisel bij het achterschip rechtop staan of valt het zelfs iets naar binnen." (Scheepstypologieën, Houten 1988)
Klipperaak : "Het geveegde achterschip van de klipper geeft de schipper weinig ruimte in het achteronder en, voor zijn lengte, minder laadvermogen. Zowel bij noordelijke als bij zuidelijke werven kwam men op het idee aan de klipper het achterschip van een aak te bouwen. In Noord-Brabent, en met name in Waspik, bouwde men voor de riviervaart de stevenaak. De stevenaken in Waspik gebouwd ['Waspikkers'] hadden een bijzonder mooi gepiekt achterschip. In het noorden, in de kop van Overijssel, waren de Hasselteraken ontwikkeld. Deze hadden een voller en ronder achterschip dan de stevenaak. De klippers met het achterschip van een Hasselteraak vielen in de regel nogal zwaar uit, waardoor men hier is gaan spreken van een 'klipper met een paardekont'." [Scheepstypologieën]
Zie ook klipperaak op vaartips.nl.
Schau mal nach alle Schiffe :